Korte analyse van de gevoerde gesprekken
We hebben de afgelopen weken 25 gesprekken gevoerd met mensen in armoede in Oost over hun levensverhalen. In totaal 9 mannen en 16 vrouwen. In deze 25 gezinnen bevinden zich in totaal 46 kinderen. Van de 25 geïnterviewden zijn er 12 die zijn geboren in Marokko, 3 in Egypte, 3 in Nederland en 7 in andere landen. Wij hebben deze groep in drie subgroepen verdeeld: de subgroep ‘curatief’: 18 mensen die direct behoefte hebben aan hulp omdat ze in een zeer benadeelde situatie zitten; de subgroep ‘preventieve zorg’ 4 mensen die mede vanwege hun kinderen behoefte hebben aan preventieve zorg; en de subgroep ‘voorzieningen’: 3 mensen die intensiever van voorzieningen gebruik kunnen maken.
Allereerst valt op dat een aantal van de geïnterviewden uit vreselijke oorlogssituaties is ontsnapt en via asielzoekerscentra terecht is gekomen in Amsterdam-Oost. Veelal zijn deze mensen zeer getraumatiseerd en vaak nog bezig met het verwerken van deze trauma’s. Daarnaast moeten zij Nederlands leren en merken zij dat het bijzonder ingewikkeld is zich staande te houden in een vaak voor hen ondoorgrondelijk systeem van de Nederlandse sociale zekerheid waar zij met enige verbazing naar kijken.
Een groot deel van de gesprekken is gevoerd met vrouwen uit Noord-Afrikaanse landen die naar Nederland zijn gekomen om zich bij hun man te voegen. In hun geboorteland waren zij niet rijk en moesten bijvoorbeeld iedere dag ver lopen om water te halen, naast de zorg voor de dagelijkse maaltijden. Ondanks het feit dat zij in het land van herkomst niet rijk waren zeggen zij, terugkijkend, vaak dat zij daar toch gelukkiger waren dan hier.
Veel echtgenoten waren al langer in Nederland en hadden als gastarbeider een redelijk goede baan waarvan zij een gezin goed konden onderhouden. Als zij in een uitkeringssituatie terecht kwamen, bijvoorbeeld vanwege ontslag of door ziekte, merkten deze mannen dat het erg lastig was om in Nederland van een uitkering te kunnen rondkomen. Ze geven bijvoorbeeld aan dat ze (daardoor) niet meer op vakantie kunnen gaan naar hun geboorteland en alleen nog maar goedkope kleren kunnen kopen in een kringloopwinkel, bij Zeeman of op de markt. Zwemlessen voor hun kinderen zijn dan vaak te duur, datzelfde geldt ook voor schoolreisjes. Sommige mannen gaven aan dat ze in het begin goed konden rondkomen van hun inkomen maar dat zodra ze ziek werden of gingen scheiden er problemen om de hoek kwamen die te maken hadden met bijvoorbeeld de hoogte van een ziektewetuitkering en/of zorgtoeslagen. Voor hun kinderen was het vaak moeilijk om op school te zitten met kinderen die wel dure merkkleren konden dragen, in sommige gevallen leidde dit tot pestgedrag vanwege bijvoorbeeld het dragen van kinderen oude afgetrapte schoenen. Voor een deel is hier zeker de in Nederland nog vaak gehoorde opvatting debet aan dat als je arm bent dat dat in ieder geval ten dele je eigen schuld is. Van een uitkering met toeslagen rondkomen lukt de meeste mensen nauwelijks. Vooral als er ook scheidingen om de hoek komen kijken.
In veel gevallen zijn door de inkomensachteruitgang bij de gezinnen de vaste lasten vaak even hoog als de inkomsten. Veel mensen raken dan ook diep in de schulden, waardoor de situatie voor hen van kwaad tot erger wordt en sommigen als gevolg van ‘onder bewindvoering’ terechtkomen van 50 euro in de week moeten zien rond te komen. Anderen raken na een scheiding dakloos terwijl ze (soms lang moeten) wachten op de toewijzing van een woning. Bovendien komen ze door torenhoge schulden in de schuldhulpverlening terecht. Zij hebben veel schulden en houden nauwelijks iets over om van te leven.
Alle geïnterviewden merken op dat eigenlijk alles duurder is geworden, maar vooral de huren. Was het wat dit betreft in de jaren ‘80 nog redelijk, nu komen sommigen door de financiële problemen bijna de deur niet meer uit. De toegenomen stress rondom geldzaken leidt steeds vaker tot ruzie binnen de gezinnen. Wat het nog verergerd is dat er een taboe rust op het openlijk bespreken van de (geld)kwestie.
Een veelgehoorde klacht is dat de meeste geïnterviewden het erg moeilijk te vinden om afhankelijk te zijn van en ongelijkwaardig (of paternalistisch/bevoogdend) behandeld te worden door instanties zoals de Dienst WPI. Volgens een van de geïnterviewden voelde het alsof hij/zij zich als een hond moest laten behandelen. De algemene teneur is dat sommige hulpverleners hun werk gewoon niet goed doen.
Een nieuw onderwerp vormen de werkende armen. Zij krijgen geen huurtoeslag of zorgtoeslag en geen stadspas en medicijnen moeten zij vaak zelf betalen, met andere woorden: zij vallen overal buiten de boot. Vooral als ze ziek worden houden deze mensen bijna niets over.
De volgende kritieke factoren zijn door geïnterviewden genoemd:
- Traumatisch verleden (17 personen)
- Te weinig geld om van te leven (24 personen)
- Spreekt de taal niet 11 (2 personen)
- Kent de regelingen niet (18 personen)
- Heeft weinig spullen thuis (1 persoon)
- Schulden (17 personen)
- Niet tevreden over instanties (18 personen)